Preventie
- 11 nov
- 3 minuten om te lezen
Mooie woorden, duur systeem – en wie betaalt uiteindelijk de rekening?
Tekst: Robert Hoogland (InFysio)

Niemand zal zeggen dat preventie of goede zorg “op het juiste moment” onbelangrijk is. Sterker nog: het lijkt een vanzelfsprekende maatschappelijke opdracht. Maar zodra we de vraag stellen hoe we preventie organiseren en wie betaalt, ontstaat een ongemakkelijke spanning.
Preventie wordt in Nederland graag neergezet als iets wat “de overheid” of “de zorgverzekeraar” moet regelen. Alsof daar een grote pot geld staat te wachten, maar zowel overheid als zorgverzekeraar hebben geen eigen geld. Elke euro komt uit één bron: burgers. Via belastingen, premies, eigen risico’s en vaak óók nog via aanvullende verzekeringen of lokale bijdragen. Uiteindelijk betalen we dus altijd zelf.
Geld dat niet van jezelf is, voelt anders
In de economische wetenschap is het al decennialang bekend: wie geld uitgeeft dat niet van henzelf is, doet dat minder kritisch. Het is makkelijker om te zeggen dat “de wijk een beweegprogramma nodig heeft” of “we moeten landelijk meer inzetten op leefstijl”. Maar wat kost het precies? En wat levert het aantoonbaar op?
Zodra de rekening via een omweg wordt betaald – via vier loketten en drie bestuurlijke lagen – vervaagt het zicht op effectiviteit. Het wordt moeilijker om te zeggen welke euro wat doet. En nog ingewikkelder om af te rekenen op resultaten.
Preventie via meerdere schijven: complex en duur
We hebben in Nederland inmiddels een systeem van preventie op preventie:
Gemeente maakt sport- en gezondheidsbeleid.
GGD richt zich op gezondheidspromotie.
Zorgverzekeraars financieren leefstijlprogramma’s en valpreventie.
Ministeries schrijven landelijke akkoorden (GALA, Integraal Zorgakkoord, AZWA etc.).
Professionals moeten rapporteren, verantwoorden en registreren.
En burgers worden geacht “mee te doen”.
Resultaat: een groeiend preventie-apparaat met overhead, overleg, stuurgroepen en projectmanagers, voordat er ook maar één persoon meer is gaan bewegen, beter is gaan eten, of minder stress ervaart.
Wie controleert de controle?
Omdat geld niet rechtstreeks, maar via meerdere schijven wordt uitgegeven, ontstaat een nieuw probleem: controle wordt abstracter.
Wie bepaalt of een preventieprogramma voldoende resultaat oplevert?
Welke uitkomst telt: minder zieken? Meer kwaliteit van leven? Minder zorgkosten?
En op welke termijn rekenen we af – één jaar, vijf jaar, of een hele generatie?
Het antwoord is vaak: we weten het niet precies. En dus schuiven we door. En intensiveren we “inzet”. Meer beleid. Meer programma’s. Meer subsidies. Meer tijd. Meer kosten.
Preventie hoort dicht bij mensen te staan
Misschien ligt het echte antwoord veel dichterbij. Preventie werkt namelijk het beste wanneer:
het vanuit de gemeenschap komt,
het direct zichtbaar en tastbaar is,
de verantwoordelijkheid gedeeld maar persoonlijk voelt,
en het vertrouwen centraal staat, niet het systeem.
Dat gebeurt in buurten en wijken, in scholen, in verenigingen, bij fysiopraktijken, in dorpshuizen, op het werk, en vooral: in mensen zelf. Daar waar relatie en nabijheid sterker zijn dan bureaucratie.
De vraag die we moeten durven stellen
Niet:
Hoe zorgen we dat preventie nóg beter in beleidsnotities en financieringsmodellen past?
Maar:
Hoe zorgen we dat preventie van ons blijft – en niet nog verder weg groeit in systemen die steeds meer kosten en steeds minder merkbaar effect opleveren?
Tot slot
Niemand is tegen gezondheid. Niemand is tegen goede zorg. Maar het idee dat centralisering en systeemvergroting automatisch leiden tot betere preventie, verdient kritische reflectie.
Elke keer dat we zeggen: “De overheid moet dit regelen” of “De zorgverzekeraar moet dat betalen” vergeten we één waarheid:
We zijn zelf de overheid. We zijn zelf de zorgverzekeraar. We betalen het allemaal.
De vraag is dus niet of we willen investeren in preventie. De vraag is: hoe zorgen we dat elke euro terechtkomt waar hij werkelijk iets verandert?






















Opmerkingen